in

Betekenis (English)

Adv

1. in, inside
2. (postpositional) into

Prep

in (expressing containment)

Adj

in style

Verb

1. (first-person, form-of, indicative, present, singular) inflection of innen:
2. (form-of, indicative, present, second-person, singular) inflection of innen:
3. (form-of, imperative) inflection of innen:

Synonyms

binnen

te

op

🆙

aan

🔛

tijdens

per

voor

naar

bij

belichamen

elkaar

tegen

met

tot

kan

komen

naast

nabij

om

ordenen

over

overgaan

paar

paren

passen

samen met

samenvloeien

schudden

stapelen

telkens

ten behoeve van

typeren

van

verenigen

vervoeren

vervoering

zich

im-

on-

kleine

gerechtigd

in de loop van

kleingeschreven

kyin

à

letters

aangaande

aanmerking

betreffende

bevoegd

bladeren

brengen

competent

dichtbij

doorbladeren

elk

excerperen

ieder

jegens

Uitgesproken als (IPA)

/ɪn/

Etymology (English)

Inherited from Middelnederlands: in

Inherited from Old Dutch: in

In summary

From Middle Dutch in, from Old Dutch in, from Proto-Germanic *in.

Zinnen

Niet met je schoenen in bed !

Not with your shoes in bed!

Hij is een getuige in dat proces .

He's a witness in that process.

Wij , de patiënten , zijn in het algemeen heel normale mensen .

We patients are quite normal people on the whole.

Er was een barst in het scherm van zijn telefoon gekomen .

There had been a crack in the screen of his phone.

De regen sloeg op de voorruit in .

The rain smashed into the windscreen.

Ze zocht een zaag om de plank in tweeën te zagen .

She looked for a saw to cut the board in half.

Ze hebben mijn naam fout gespeld in de Starbucks.

They misspelled my name at Starbucks.

In dat licht is dit aanpassingsvoorstel volledig terecht .

That is why this proposal for amendment is appropriate.