werken

Senso

Verb

1. (intransitive) to work, labour
2. (intransitive) to function, work, be in working order
3. (intransitive) to warp, settle
4. (transitive) to contact

Noun

plural of werk

Pronunciato come (IPA)

/ˈʋɛrkə(n)/

Etimologia

From Middle Dutch werken, from Old Dutch wirken, from Proto-West Germanic *wirkijan, from Proto-Germanic *wirkijaną (“to work, make”), from Proto-Indo-European *werǵ- (“to work, act”).

Frasi

Ze werken vaak illegaal en genieten geen rechten ...

Spesso lavorano illegalmente e non godono dei diritti ...

Ik ben wat verkouden dus ik ga niet werken .

Ho il raffreddore, quindi non ho intenzione di lavorare.

Veel wetenschappers werken jaren hieraan , en jij zegt het in een middag gedaan te hebben ?

Molti scienziati ci lavorano per anni e dici di averlo fatto in un pomeriggio?

Kan je werken met Word of PowerPoint?

Puoi lavorare con Word o PowerPoint?

Arbeidsinspecteurs zullen het zwart werken , dat een plaag voor wettige arbeid is , kunnen aanpakken .

Gli ispettori del lavoro saranno in grado di affrontare il nero che è una piaga per il lavoro legale.

Er is een overeenkomst bereikt om te werken aan indicatieve richtsnoeren.

È stato raggiunto un accordo per lavorare su linee guida indicative.