eigen

Signification

1. (not-comparable) own, private (not shared)
2. (not-comparable) characteristic, typical, specific

Coupé comme

ei‧gen

Prononcé comme (IPA)

/ˈɛi̯ɣə(n)/

Étymologie

From Middle Dutch eigen, from Old Dutch *eigan, past participle of *eigan (“to own”), from Proto-West Germanic *aigan, from Proto-Germanic *aiganą.

Phrases

Voorlopig hebben we nog ons eigen werk te doen .

Pour l'instant, nous avons toujours notre propre travail à faire.

Om een eigen computer te bouwen moet je het een en ander uitzoeken .

Pour construire votre propre ordinateur, vous devez régler les choses.

Eigen haard is goud waard .

Votre maison est votre château.

Ga uw eigen uitdagingen maar eens aan in plaats van anderen aan te vallen !

Prenez simplement vos propres défis au lieu d'attaquer les autres!

Daarom die eigen begrotingslijn.

C'est pourquoi la propre ligne budgétaire.

Een goede veiligheidssituatie begint in eigen land .

Une bonne situation de sécurité commence dans votre propre pays.

Europa wordt dus onderhand op eigen bodem met dat gevaar geconfronteerd .

L'Europe est donc confrontée à ce danger maintenant.

Heb je een eigen onderneming of ben je in loondienst?

Avez-vous votre propre entreprise ou êtes-vous employé?