doel

Signification

Noun

1. (neuter) aim, purpose
2. (neuter) destination
3. (neuter) goal

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,singular) inflection of doelen:
2. (form-of,indicative,present,second-person,singular) inflection of doelen:
3. (form-of,imperative) inflection of doelen:

Prononcé comme (IPA)

/dul/

Étymologie

From Middle Dutch doel, doele (“ditch that separated two fields”), from Old Dutch *duola, from Proto-Germanic *dōlijǭ, *dōlijō (“dale, valley”). Related to dal (“dale, valley”). Likely, the initial meaning was "ditch, pit" which shifted to "pile of earth" to "pile of earth used as target in a shooting range" to "shooting target" to "goal".

Phrases

Het doel van het theater was om jonge mensen een podium te geven .

Le but du théâtre était de donner une scène aux jeunes.

Ik denk dat we met ieders medewerking dit doel echt kunnen bereiken .

Je pense que nous pouvons vraiment atteindre cet objectif avec la coopération de chacun.

Het was even schrikken , maar dat is natuurlijk het doel van een spookhuis .

Ce fut un choc, mais c'est bien sûr l'objectif d'une maison hantée.

Het doel is deze diversiteit om te zetten in een mogelijkheid voor iedereen .

L'objectif est de convertir cette diversité en possibilité pour tout le monde.

Handelsbeleid is geen doel op zich .

La politique commerciale n'est pas un objectif en soi.

U vraagt zich wellicht af wat ons uiteindelijke doel is met deze richtlijn .

Vous vous demandez peut-être quel est notre objectif ultime avec cette directive.

Wij moeten op absoluut verantwoorde wijze hiervan gebruik maken: dat is ons doel .

Nous devons l'utiliser de manière absolue responsable: c'est notre objectif.

Liberalisering is mijns inziens geen doel op zich .

À mon avis, la libéralisation n'est pas une fin en soi.