varen

Betekenis (Engels)

Verb

1. to sail, to go by boat, to navigate
2. to ascend or descend
3. to fare
4. (Eastern, archaic, dialectal) to travel over land, to go by bike, car, train etc.

Noun

fern (plant of the class Polypodiopsida)

Sinonieme

rijden

gaan

karren

zich begeven

van stapel lopen

lopen

verlopen

navigeren

het maken

reizen

gesteld zijn

tippelen

🚶

treden

trekken

vaart

verdieping

vergaan

verscheiden

zeilen

zwemmen

🏊

sollen

zeilsport

bejagen

bootje varen

ervaren

etage

jagen

marcheren

op trektocht gaan

rondreizen

rondtrekken

schrijden

stappen

sterven

💀

Vertalings

fahren

naviguer

fern

Farn

navegar

navegar

Farnkraut

fougère

aller

helecho

viajar

navigate

travel

andar

🚶

felce

Uitgespreek as (IPA)

/ˈvaː.rə(n)/

Etimologie (Engels)

Geërf van Middle Dutch: vāren

Geërf van Old Dutch: faran

Geërf van Middle Dutch: varen

Geërf van Old Dutch: *farn

In summary

From Middle Dutch vāren (“to go, travel”), from Old Dutch faran, from Proto-West Germanic *faran, from Proto-Germanic *faraną. The restriction to “travel by water” comes (expectably) from the western dialects; the more general sense survives in the east, but is no longer part of standard Dutch.