stijf

Betekenis (Engels)

Adj

1. stiff, rigid
2. formalistic, posh

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,singular) inflection of stijven:
2. (form-of,indicative,present,second-person,singular) inflection of stijven:
3. (form-of,imperative) inflection of stijven:

Etimologie (Engels)

From Middle Dutch stijf, from Old Dutch *stīf, from Proto-West Germanic *stīf, from Proto-Germanic *stīfaz.

Sinne

Nadat ze gisteren had hardgelopen voelde ze zich stijf .

After running yesterday, she felt stiff.