haar

Значение (English)

Pron

third-person singular, feminine object pronoun: her

Det

third-person singular, feminine possessive adjective: her

Det

third-person plural possessive adjective: their

Noun

1. (common-gender, neuter, uncountable) hair (collection of hairs)
2. (common-gender, countable, neuter) hair (mammalian keratin filament)
3. (common-gender, countable, neuter) trichome (hair-like growth on a plant)
4. (common-gender, neuter) a bit, minute quantity

Synonyms

zijn

hun

d’r

haardos

beharing

’r

uw

heur

z’n

hem

jullie

jouw

hunne

het

kopveren

diens

haarbosje

hare

je

’m

mijn

ons

🇺🇸

vacht

ze

zij

zijne

уnze

'm

Произносится как (IPA)

/ɦaːr/

Etymology (English)

Inherited from средненидерландский: haer

Inherited from Old Dutch: hiro

Inherited from Old Dutch: hira

Inherited from средненидерландский: hâer

Inherited from Old Dutch: hār

In summary

From Middle Dutch haer, from Old Dutch hiro, from Proto-Germanic *hezōi.

Предложения

Ze maakte van haar hart een steen .

Она превратила свое сердце в камень.

Ze kon zo goed zingen dat ze er haar beroep van maakte .

Она могла петь так хорошо, что сделала свою профессию.

Haar slaapkamer is op de tweede verdieping .

Ее спальня находится на втором этаже.

Ze droeg de zware zak aan haar schouder .

На плече на плече была тяжелая сумка.

De afdruk van haar bril stond in haar neus .

Принт ее очков стоял в ее носу.

Met haar duidelijke boodschap kon ze het publiek meteen overtuigen .

С ее четким сообщением она смогла немедленно убедить аудиторию.

De nummer twee van het toernooi is blij met haar medaille .

Номер два турнира довольна ее медалью.

Ze smeert zelf haar boterhammen .

Она сама смазывает свои бутерброды.