men

Oznaczający

Pron

one, you, they, everyone; humanity, (the) people, the public opinion

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,singular) inflection of mennen:
2. (form-of,indicative,present,second-person,singular) inflection of mennen:
3. (form-of,imperative) inflection of mennen:

Wymawiane jako (IPA)

/mɛn/

Etymologia

From Middle Dutch men, an unstressed variety of man (“man”). Accordingly, originally pronounced with [ə]; now predominantly with a full vowel [ɛ], especially in those areas where the word is chiefly literary. Compare German man, Middle English men (indefinite pronoun).

Zdania

Men zei al gedaan te hebben wat gedaan moet worden .

They say that they have already done what needs to be done.

Men zegt dat geld niet gelukkig maakt .

It is said that money does not make you happy.

Dat is het enige dat men u vraagt , men vraagt u niets anders .

That is all you are asked for, nothing else.

Die derde mogelijkheid was , dat men mocht stemmen waar men wilde stemmen .

Now they were also allowed to vote wherever they wanted.

Hoe men dit zo zeker durft te beweren ?

How can we say that so confidently?

Tot slot moet men voorkomen dat de kleintjes nog een kopje kleiner worden gemaakt .

The last imperative is to prevent small businesses being eliminated.

Daarop heeft men ons overigens reeds in juli geattendeerd.

Incidentally, we were already made aware of this in July.

Ten eerste ziet men grote gevaren voor bestaande inzamelsystemen.

The first is that existing collection systems could be destroyed.