wassen

Meaning

Verb

to wash, to clean

Adj

made of wax, waxen

Concepts

wash

🧽

wax

grow

mix

mingle

shuffle

bathe

blend

lift

rise

launder

accrue

lave

aggrandize

ascend

relay

resend

return

reverse

revolve

scour

scrub

send back

step up

turn

turn around

turn round

waxen

whirl

increase up

amplify

arise

augment

clean

dip

elutriate

enlarge

getup

heighten

increase

invert

magnify

mount

raise

Synonyms

groeien

vermengen

verwarren

mengen

mixen

temperen

toenemen

aanwassen

gedijen

de was doen

uitwassen

met was insmeren

rijzen

was aanbrengen

ronddraaien

schoonmaken

spoelen

stijgen

terugwijzen

uitbouwen

uitbreiden

vergroten

vermeerderen

wenden

wentelen

zwenken

heruitzenden

meer gaan betalen

opslag geven

retourneren

terugbezorgen

terugsturen

aangroeien

zich wassen

baden

draaien

groter worden

in bad doen

insmeren

inwrijven

keren

kuisen

logen

omdraaien

omkeren

poetsen

reinigen

Pronounced as (IPA)

/ˈʋɑsə(n)/

Etymology

From Middle Dutch wasschen, from Old Dutch wascan, from Proto-West Germanic *waskan, from Proto-Germanic *waskaną, ultimately from Proto-Indo-European *wed- (“water, wet”).

Sentences

Gooi je kleren maar in de wasmand dan zal ik ze straks wassen .

Throw your clothes in the laundry basket and I'll wash them later.