maak

Meaning

1. (first-person, form-of, indicative, present, singular) inflection of maken:
2. (form-of, indicative, present, second-person, singular) inflection of maken:
3. (form-of, imperative) inflection of maken:

maken

1. (transitive) to make, create, prepare
2. (transitive) to fix, to repair, to mend
3. (copulative) to make, cause to become

Read more

Pronounced as (IPA)

/maːk/

Sentences

Ik maak iedere ochtend mijn bed op .

I make my bed every morning.

Maak je wel eens tekeningen als je verveeld bent ?

Do you ever draw when you're bored?

Waar ik me echt grote zorgen over maak is de uitvoering van deze begroting .

In reality, I am mostly concerned about the implementation of this budget.

Vandaag maak ik het internet inclusiever.

Today, I'm making the Internet more inclusive.

Maak eens een opsomming van de ingrediënten die we nog nodig hebben .

Make a list of the ingredients we still need.

Ik maak mij zorgen over het lage terugvorderingspercentage van geld dat onrechtmatig is besteed .

I am concerned about the low recovery rate of money unlawfully spent.