kinderen

Meaning

plural of kind

🧒

kind

1. (neuter) child, kid, non-adult human
2. (neuter) first-degree descendant, still a minor or irrespective of age
3. (figuratively, neuter) product of influence, breeding etc.

Read more

Concepts

children

offspring

Synonyms

gevolg

nakomelingschap

nasleep

nakomelingen

afstammelingen

kinders

nageslachten

Translations

سلالَة

Kinder

Nachkommenschaft

Nachwuchs

Sprösslinge

Nachkommen

Abkömmlinge

Nachfahren

Nachfahrinnen

Nachkomminnen

παιδια

descendance

enfance

enfant

🧒

progéniture

Pronounced as (IPA)

/ˈkɪn.də.rə(n)/

Sentences

De koning van dit land heeft drie kinderen .

The king of this country has three children.

Luisteren kinderen nog wel naar de radio ?

Do children still listen to the radio?

De vakantie was voorbij , de kinderen gingen weer naar school .

The holiday was over, the children went back to school.

De kinderen van vandaag zijn de volwassenen van morgen .

The children of today are the adults of tomorrow.

De kinderen voerden de opdracht uit die ze op school hadden gekregen .

The children carried out the assignment they had been given at school.

Verdere verbeteringen blijven nodig en meer aandacht voor kinderen is ook nodig .

Further improvements are still required, including more attention being given to children.