boca

Betekenis (Engels)

Noun

1. (feminine) mouth (the opening of a creature through which food is ingested)
2. (feminine) mouth (the end of a river out of which water flows into a sea or other large body of water)
3. (feminine) brim (of a bottle or any other container)
4. (feminine) burner, ring (of a stove)
5. (Brazil, feminine, slang) illegal drug shop

Verb

1. (form-of, indicative, present, singular, third-person) inflection of bocar:
2. (form-of, imperative, second-person, singular) inflection of bocar:

Concepten

mond

bek

muil

opening

afgrond

snater

monding

neb

kloof

gat

snavel

snuit

toegangsrecht

toetreding

tuit

uitmonding

mondholte

waffel

Synoniemen

goela

entrada

orifício

abertura

bico

foz

fundão

gengiva

boqueirão

pélago

precipício

sorvedouro

abismo

Vertalingen

mouth

boca

bouche

bocca

Mund

👄

boca

στόμα

ağız

os

فم

Maul

boca

embouchure

Uitgesproken als (IPA)

/ˈbo.kɐ/

Etymologie (Engels)

Overgenomen van Latijn: bucca

In summary

From Old Galician-Portuguese boca, from Latin bucca, of Celtic origin.

Zinnen

O que é cheio de coração , é bom para a boca .

Wat vol hart zit, is goed voor de mond.

Antes de abrir a boca , seus dentes já foram vistos .

Voordat je je mond opent, zijn je tanden al gezien.

Feche a boca e abra os olhos .

Sluit je mond en open je ogen.

Um cão tenta pegar um grande pneu com a boca .

Een hond probeert een grote band met zijn mond te vangen.

Nenhuma mosca voa na boca fechada .

Geen vlieg vliegt in de gesloten mond.

Um cachorro correndo com um brinquedo azul na boca .

Een hond die met een blauw speelgoed in de mond loopt.