kind

Betekenis (Engels)

1. (neuter) child, kid, non-adult human
2. (neuter) first-degree descendant, still a minor or irrespective of age
3. (figuratively,neuter) product of influence, breeding etc.

Concepten

kind

baby

afstammeling

nakomeling

nazaat

aansteller

zoon

dochter

meisje

jongetje

nageslacht

kleinkind

troetelkind

troetelnaam

draaitol

robbedoes

woelwater

kat

telg

zoontje

kleintje

wicht

zuigeling

jongeling

jongen

jongere

peuter

dochtertje

Geslacht

Onzijdig

Uitgesproken als (IPA)

/kɪnt/

Etymologie (Engels)

From Middle Dutch kint, from Old Dutch kint, from Proto-West Germanic *kind (“offspring”), from Proto-Germanic *kindą (“offspring”), from Proto-Indo-European *ǵenh₁tóm (“that which is produced, that which is given birth to”), related to *ǵn̥h₁tós (“produced, given birth”), from *ǵenh₁- (“to produce, to give birth”).

Zinnen

Als kind hadden zijn ouders hem leren schaatsen .

As a child, his parents had taught him to skate.

De receptionist gaf het kind een lolly .

The receptionist gave the child a lollipop.

De agressieve hond blafte naar het kind .

The aggressive dog barked at the child.

Het kind was verdwaalt in de catacomben.

The child was lost in the catacombs.

In het park is een kind gevonden dat iemand te vondeling had gelegd .

In the park, a child was found who had been found by someone.