color

Betekenis

1. color / colour, hue
2. (archaic,dialectal,feminine-usually) complexion

Met koppelteken als

co‧lor

Uitgesproken als (IPA)

/koˈloɾ/

Etymologie

Inherited from Old Spanish color, from Latin colōrem, singular accusative of color.

Zinnen

Por lo general tienen color oscuro .

Ze hebben meestal een donkere kleur.

Por eso , el traje tradicional de este pueblo es básicamente de color negro .

Daarom is het traditionele pak van deze stad eigenlijk zwart.

En otoño las hojas se vuelven de color rojo vivo y naranja .

In de herfst worden de bladeren helder rood en oranje.

El tubo de la flor está llena de escamas de color rosa .

De bloembuis zit vol met roze schubben.

Sus equipos visten pantalón y camiseta de color amarillo .

Hun teams dragen gele broek en t -shirt.

Pie color marrón claro , muy grueso , que puede superar el diámetro del sombrero .

Voet lichtbruin, zeer dik, die de diameter van de hoed kan overwinnen.

Las paredes son de estuco color rosa , el techo de tejas españolas .

De muren zijn roze stucwerk, het plafond van Spaanse tegels.

Floretes con corolas generalmente de color rosa a blanco lavanda o púrpura .

Bloemen met Corollas over het algemeen roze tot witte lavendel of paars.