join

Betekenis (Engels)

Verb

1. To connect or combine into one; to put together.
2. To come together; to meet.
3. To enter into association or alliance, to unite in a common purpose.
4. To come into the company of.
5. To become a member of.
6. To produce an intersection of data in two or more database tables.
7. To unite in marriage.
8. (obsolete) To enjoin upon; to command.
9. To accept, or engage in, as a contest.

Noun

1. An act of joining or the state of being joined; a junction or joining.
2. An intersection of piping or wiring; an interconnect.
3. An intersection of data in two or more database tables.
4. The act of joining something, such as a network.
5. The lowest upper bound, an operation between pairs of elements in a lattice, denoted by the symbol ∨.

Concepten

verbinden

aansluiten

samenvoegen

verenigen

samenbinden

bijeenbinden

binden

vastbinden

vastmaken

toetreden

zich verenigen

zich aansluiten

aaneenvoegen

bijeenbrengen

samenbrengen

samenkomen

lid worden

verbinding

voegen

naad

voeg

koppelen

aan elkaar vastmaken

bijvoegen

toevoegen

bijeenkomen

zich aaneensluiten

deelnemen

lid worden van

aanhechten

legeren

aanbinden

aanbranden

bepalen

bevestigen

fixeren

meren

onderbinden

tuigeren

vastleggen

vaststellen

aaneenschakelen

afstellen

bijdoen

bijeenvoegen

bijmengen

ineenzetten

instellen

passend maken

samenstellen

toegeven

verstellen

aanknopen

een knoop leggen

knopen

inbinden

vergaderen

zich inschrijven

join

bijeenbinden

bijeenbrengen

aanmelden

pakking

aanvoegen

accompagneren

bekruipen

bijschrijven

combineren

doorverbinden

engageren

integreren

koppeling

ontmoeten

overstag gaan

ingeven

vrijen

batsen

coïteren

kieren

liefde bedrijven

naaien

neuken

palen

penetreren

poepen

pompen

seks hebben

verneuken

vogelen

versmelten

maken

bijtellen

optellen

verzamelen

zich verzamelen

dooreenmengen

husselen

link

linken

mengen

mixen

vermengen

affiliëren

lid maken van

huwen

zich in de echt verbinden

Uitgesproken als (IPA)

/ˈd͡ʒɔɪn/

Etymologie (Engels)

From Middle English joinen, joynen, joignen, from Old French joindre, juindre, jungre, from Latin iungō (“join, yoke”, verb), from Proto-Indo-European *yewg- (“to join, unite”). Cognate with Old English iucian, iugian, ġeocian, ġyċċan (“to join; yoke”). More at yoke.