connect

Betekenis (Engels)

Verb

1. To join (to another object): to attach, or to be intended to attach or capable of attaching, to another object.
2. To join: to attach, or to be intended to attach or capable of attaching, to each other.
3. To arrive at an intended target; to land.
4. To join (two other objects), or to join (one object) to (another object): to be a link between two objects, thereby attaching them to each other.
5. To join (two other objects), or to join (one object) to (another object): to take one object and attach it to another.
6. To join an electrical or telephone line to a circuit or network.
7. To associate; to establish a relation between.
8. To make a travel connection; to switch from one means of transport to another as part of the same trip.

Noun

1. (slang) Clipping of connection.
2. (slang) Clipping of connection.

Concepten

verbinden

aansluiten

koppelen

bijeenbinden

samenbinden

binden

vastbinden

vastmaken

aaneenvoegen

bijeenbrengen

samenbrengen

verenigen

aan elkaar vastmaken

aaneenschakelen

invoegen

legeren

aanbinden

aanbranden

bepalen

bevestigen

fixeren

meren

onderbinden

tuigeren

vastleggen

vaststellen

afstellen

bijdoen

bijeenvoegen

bijmengen

bijvoegen

ineenzetten

instellen

passend maken

samenstellen

toegeven

toevoegen

verstellen

aanknopen

een knoop leggen

knopen

inbinden

bijeenkomen

samenkomen

vergaderen

verbinding maken

aaneensluiten

aankoppelen

associëren

contacteren

correleren

doorverbinden

in verbinding brengen

in verbinding staan

klikken

monteren

schakelen

Met koppelteken als

con‧nect

Uitgesproken als (IPA)

/kəˈnɛkt/

Etymologie (Engels)

From Latin connectere (“fasten together”), from con- (“together”) + nectere (“bind”), which is cognate with English knot and English knit.