call
Betekenis (Engels)
-
- To use one's voice.
- To use one's voice.
- To use one's voice.
- To use one's voice.
- To use one's voice.
- To use one's voice.
- To use one's voice.
- To use one's voice.
- To visit.
- To visit.
- To visit.
- To name, identify or describe.
- To name, identify or describe.
- To name, identify or describe.
- To name, identify or describe.
- To name, identify or describe.
- To name, identify or describe.
- (obsolete) To name, identify or describe.
- Direct or indirect use of the voice.
- Direct or indirect use of the voice.
- Direct or indirect use of the voice.
- Direct or indirect use of the voice.
- Direct or indirect use of the voice.
- To require, demand.
- To cause to be verbally subjected to.
- (colloquial) To lay claim to an object or role which is up for grabs.
- To announce the early extinction of a debt by prepayment, usually at a premium.
- To demand repayment of a loan.
- To jump to (another part of a program); to perform some operation, returning to the original point on completion.
- To scold.
- To make a decision as a referee or umpire.
- To tell in advance which shot one is attempting.
Concepten
roepen
noemen
opbellen
roep
aanroepen
heten
uitmaken voor
oproepen
bellen
vragen
bezoek
schreeuwen
bezoeken
benoemen
oproep
telefoneren
kreet
schreeuw
oproeping
opzoeken
uitroepen
ontbieden
bijeenroepen
eisen
afroepen
vereisen
een naam geven
balken
blaten
brullen
gieren
grommen
hinniken
joelen
loeien
visite
praaien
geroep
reden
signaal
aanmaning
inroepen
aanvraag
meegaan
telefoongesprek
lokroep
appel
beroep
beroepen
bezoeking
invitatie
lokken
lokstem
melden
navraag
stoppen
badgast
bezoeker
verzoek
vraag
gebons
goochelen
bedenken
denken
fantaseren
imagi
inbeelden
nadenken
verbeelden
zich verbeelden
maken
teweegbrengen
veroorzaken
verwachten
verlangen
verzoeken
verklaren
Frequentie
Uitgesproken als (IPA)
/kɔːl/
Etymologie (Engels)
From Middle English callen, from Old English ceallian (“to call, shout”) and Old Norse kalla (“to call; shout; refer to as; name”); both from Proto-Germanic *kalzōną (“to call, shout”), from Proto-Indo-European *golH-so- (“voice, cry”), from *gel(H)- (“to vocalize, call, shout”). cognates * Scots call * caw, ca (“to call, cry, shout”) * Dutch kallen (“to chat, talk”), * German kallen (“to call”) obsolete * Swedish kalla (“to call, refer to, beckon”) * Norwegian kalle (“to call, name”) * Danish kalde (“to call, name”) * Icelandic kalla (“to call, shout, name”) * Welsh galw (“to call, demand”) * Polish głos (“voice”) * Lithuanian gal̃sas (“echo”) * Russian голос (golos, “voice”) * Albanian gjuhë (“language, tongue”).
Verbeter je uitspraak
Begin met het leren van Engels met learnfeliz .
Oefen het spreken en onthouden van " call " en vele andere woorden en zinnen in Engels .
Ga naar onze Engels cursuspagina
Notes
Sign in to write sticky notes