treiben

Betekenis (Engels)

1. (class-1,strong,transitive) to drive (e.g. livestock); to propel; to force
2. (class-1,strong,transitive) to put forth; to produce; to sprout
3. (class-1,figuratively,strong,transitive) to urge
4. (class-1,slang,strong,transitive,vulgar) to fuck
5. (class-1,strong,transitive) to do, to get up to
6. (class-1,intransitive,strong) to drift; to float about
7. (class-1,intransitive,strong) to sprout

Concepten

drijven

opjagen

voortdrijven

aandrijven

duwen

stoten

douwen

dringen

aanduwen

lopen

vlotten

dwalen

motiveren

ronddolen

afdrijven

afleiden

aftappen

op drift zijn

achtervolgen

najagen

narennen

vervolgen

duw

stoot

aandrijven

drijven

voortdrijven

dobberen

voortstuwen

rijden

stuwen

maken

samendrijven

meedrijven

dwingen

neerzetten

plaatsen

doen toekomen

doorgeven

opsturen

sturen

dolen

ronddwalen

rondzwerven

slenteren

zwemmen

expediëren

verschepen

verzenden

Met koppelteken als

trei‧ben

Uitgesproken als (IPA)

/ˈtʁaɪ̯bm̩/

Etymologie (Engels)

From Middle High German trīben, from Old High German trīban, from Proto-West Germanic *drīban.
Cognates
Cognate with Low German drieven, Dutch drijven, English drive, Danish drive, Swedish driva. More at drive.