winkel

Betekenis (Engels)

Noun

1. (masculine) shop, store (establishment that sells goods to the public)
2. (masculine) a shop, service point
3. (masculine,obsolete) a corner, as in winkelhaak

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,singular) inflection of winkelen:
2. (form-of,indicative,present,second-person,singular) inflection of winkelen:
3. (form-of,imperative) inflection of winkelen:

Concepten

winkel

zaak

bedrijf

handelszaak

nering

onderneming

boetiek

opslagplaats

magazijn

shop

transactie

janboel

kraam

rommel

Met koppelteken als

win‧kel

Uitgesproken als (IPA)

/ˈʋɪŋ.kəl/

Etymologie (Engels)

From Middle Dutch winkel (“corner”), from Old Dutch winkel, from Proto-West Germanic *winkil, from Proto-Germanic *winkilaz, from Proto-Indo-European *weng- (“to bend, bow, arch, curve”).
Cognate with German Winkel, Old English wincel. The meaning "shop" is derived from the meaning "corner in which merchandise is stalled".

Zinnen

In december is het altijd druk in de winkel , niemand mag dan vrij nemen .

December is always busy in the store, so no one is allowed to take time off.

De laars bleef in de winkel liggen .

The boot stayed in the store.

Het fruit lag op een prominente plek in de winkel .

The fruit was in a prominent place in the store.

De winkel was geplunderd na de soldenperiode en enkel extra small en extra large waren nog beschikbaar .

The store had been looted after the sales period and only extra small and extra large were still available.