baas

Betekenis (Engels)

  1. (masculine) boss, chief, superior
  2. (masculine) employer, manager
  3. (Belgium,masculine) strong or tough guy
  4. (masculine) boss
  5. (figuratively,masculine) crack, master, expert (at something)
  6. (figuratively,masculine) whopper, large one (of its kind)
  7. (diminutive,masculine) fellow, boy, especially a youngling or novice

Frequentie

A1
Geslacht
♂️ Mannelijk
Uitgesproken als (IPA)
/baːs/
Etymologie (Engels)

Inherited from Middle Dutch baes (“master of a household, friend”), from Old Dutch *baso (“uncle, kinsman”), from Proto-West Germanic *baswō, from Proto-Germanic *baswô. Cognates include Middle Low German bās (“supervisor, foreman”), Old Frisian bas (“master”); possibly also Old High German basa ("father's sister, cousin"; > German Base (“aunt, cousin”)).

Markeer dit

Verbeter je uitspraak

Schrijf dit woord

Nederlands

Begin met het leren van Nederlands met learnfeliz .

Oefen het spreken en onthouden van " baas " en vele andere woorden en zinnen in Nederlands .

Ga naar onze Nederlands cursuspagina

Notes

Sign in to write sticky notes

Questions