capacité

Betekenis (Engels)

Noun

1. skill (capacity to do something well)
2. capacity (measure of the ability to hold, receive or absorb; maximum amount that can be contained)

Verb

past participle of capaciter

Concepten

vermogen

capaciteit

vaardigheid

bekwaamheid

competentie

aanleg

begaafdheid

gave

🎁

kundigheid

talent

geschiktheid

handigheid

macht

vernuft

bedrevenheid

habiliteit

inhoud

deskundigheid

behendigheid

capaciteiten

bevattingsvermogen

bevoegdheid

kracht

kunde

techniek

Capaciteit

vakbewaamheid

Synoniemen

aptitude

habileté

compétence

talent

pouvoir

habilité

moyen

faculté

force

fonction

don

🎁

Capacité électrique

victoire

contenance

puissance

qualification

capacité électrique

contenu

numerus closus

nombre de places

adresse

capacités professionnelles

aptitute

méthode pratique

capacitance

art

🎨

condensateur

connaissance

mérite

possibilité

potentiel

qualité

rendement

savoir-faire

science

technique

valeur

validité

volume

capabilité

mesure de volume

moyens

Uitgesproken als (IPA)

/ka.pa.si.te/

Etymologie (Engels)

From Old French, from Latin capācitātem. By surface analysis, capace (“capacious”) + -ité (“-ity”).