hak

Betekenis (Engels)

Noun

1. (masculine) heel of a shoe
2. (masculine) heel of a foot

Verb

1. (first-person, form-of, indicative, present, singular) inflection of hakken:
2. (form-of, indicative, present, second-person, singular) inflection of hakken:
3. (form-of, imperative) inflection of hakken:

hakken

• Verb
• Noun
• Noun

Lees verder

Synoniemen

hiel

schoffel

houweel

jaap

litteken

moot

plak

schijf

slag

snede

snee

sneetje

snijwond

werktuig

wondteken

geweerkolf

bijlslag

akkerhouweel

filet

houw

Vertalingen

heel

Absatz

hoe

talon

Hacke

tacón

aixada

houe

balafre

taló

zappa

azada

enxada

Uitgesproken als (IPA)

/ɦɑk/

Etymologie (Engels)

Overgenomen van Middelnederlands: hacke

Verwant aan Duits: Hacke

Overgenomen van Middelnederlands: hac

In summary

From Middle Dutch hacke, from Middle Low German hakke, ultimately from Proto-Germanic *hak(k)-, perhaps related to *hakô. Cognate with German Hacke.