maison

Betekenis (Engels)

Noun

house

Adj

1. homemade
2. in-house
3. (colloquial) first-rate, top-notch

Concepten

huis

🏠

pand

🏠

verblijf

woning

🏠

woonplaats

geslacht

👉👌

thuis

tehuis

🏠

familie

domicilie

vestiging

onderkomen

pandhuis

perceel

rijtjeshuis

schuilplaats

stadhuis

woonst

buitenplaats

exportbedrijf

tuinkamerwoning

veerhuis

woningbouw

heem

🏠

domicili

afdak

oekonomie

bouwwerk

constructie

🚧

gebouw

gekkenhuis

handelshuis

huishouden

huisvesting

landgoed

landhuis

makelaardij

markt

Synoniemen

domicile

à la maison

foyer

famille

👪

demeure

🏠

habitation

bâtiment

case

🛖

concession

logis

résidence

logement

appartement

immeuble

de fer

chez-soi

🏠

édifice

cabane

clan

fait maison

hutte

🛖

lignée

maisonnée

rentrer

signe

société

style

tribu

bâtiment d’habitation

de fortune

gent

🧑‍🤝‍🧑

gîte

home

lignage

maison de repos

bonne famille

mayeson

gïte

faite maison

abri

improvisée

abriter

adresse

assiette

assigner

base

chambre

chez soi

commerce

députer

dynastie

établissement

fabrique

🏭

firme

hangar

improvisé

magasin

manoir

marbre

ménage

origine

patrie

pays

Met koppelteken als

mai‧son

Uitgesproken als (IPA)

/mɛ.zɔ̃/

Etymologie (Engels)

Inherited from Middle French, from Old French maisun, meson, inherited from Latin mānsiōnem (“abode, home, dwelling”), from maneō (“remain, stay”) (whence also French manoir).
Doublet of mansion, a borrowing.

Zinnen

Eh bien , la maison attendra !

Nou, het huis zal wachten!

Il a passé les vingt dernières années dans sa maison dans le Jura français .

Hij heeft de afgelopen twintig jaar in zijn huis in de Franse Jura doorgebracht.

Dans la même maison vivait quelques années plus tard , le dramaturge Américain Tennessee Williams .

In hetzelfde huis woonde een paar jaar later, de Amerikaanse toneelschrijver Tennessee Williams.

Le décor de ses farces est souvent celui de l'école ou de sa maison .

Het decor van zijn grappen is vaak dat van de school of zijn huis.