think

Betekenis (Engels)

Verb

1. (transitive) To ponder, to go over in one's mind.
2. (transitive) To have (some statement) in one's mind; to say to oneself mentally.
3. (intransitive) To communicate to oneself in one's mind, to try to find a solution to a problem.
4. (intransitive) To conceive of something or someone (usually followed by of; infrequently, by on).
5. (transitive) To be of opinion (that); to consider, judge, regard, or look upon (something) as.
6. (transitive) To guess; to reckon; to believe while admittedly being uncertain.
7. To plan; to be considering; to be of a mind (to do something).
8. To presume; to venture.
9. (abbreviation, alt-of, ellipsis, informal) Ellipsis of think so.

Noun

An act of thinking; consideration (of something).

Concepten

denken

🤔

nadenken

menen

🤔

geloven

overdenken

vinden

🔍

van mening zijn

achten

vermoeden

veronderstellen

beschouwen

bedenken

aannemen

gissen

inbeelden

reflecteren

zinnen

zinnen op

concluderen

voorspellen

dunken

🤔

afvragen

waarnemen

mediteren

verbeelden

wikken

imagi

peinzen

stellen

spiegelen

🪞

terugkaatsen

uitrekenen

berekenen

van plan zijn

beoordelen

bedoelen

verwachten

afleiden

voorstellen

weerkaatsen

weerspiegelen

zich verbeelden

zich voorstellen

zien

👀

bekwamen

🚋

overpeinzen

van mening zijn

het hoofd gebruiken

de hersens inspannen

de hersens laten werken

Synoniemen

consider

reflect

believe

suppose

ponder

imagine

meditate

deem

remember

cogitate

reckon

conceive

opine

guess

contemplate

judge

🧑‍⚖️

regard

intend

reason

feel

expect

know

deliberate

mean

ruminate

assume

muse

surmise

plan

speculate

fancy

think about

account

recall

figure

think over

understand

call to mind

reflect on

presume

hold

estimate

meditate upon

say

🗣️

recollect

want

calculate

wish

brood

conjecture

Vertalingen

penser

🤔

denken

🤔

pensar

🤔

pensare

🤔

réfléchir

pensar

🤔

achar

🔍

croire

düşünmek

🤔

riflettere

nachdenken

🤔

pensar

🤔

creer

meinen

Uitgesproken als (IPA)

/θɪŋk/

Etymologie (Engels)

Overgenomen van Middelengels: thinken

Overgenomen van Oudengels: þenċan

Verwant aan Schots: think

Verwant aan Noord-Fries: teenk

Verwant aan Saterfries: toanke

Verwant aan Fries: tinke

Verwant aan Nederlands: denken

Verwant aan Afrikaans: dink

Verwant aan Nedersaksisch: denken

Verwant aan Duits: denken

Verwant aan Deens: tænke

Verwant aan Zweeds: tänka

Verwant aan Noors - Bokmål: tenke

Verwant aan Noors - Nynorsk: tenkja

Verwant aan IJslands: þekkja

Verwant aan Latijn: tongeō

Overgenomen van Oudengels: þyncan

Verwant aan Nederlands: dunken

Verwant aan Duits: dünken

Verwant aan Deens: tykkes

Verwant aan Zweeds: tycka

Verwant aan IJslands: þykja

In summary

From Middle English thinken, thynken, thenken, thenchen, from Old English þenċan, from Proto-West Germanic *þankijan, from Proto-Germanic *þankijaną (“to think”), from Proto-Indo-European *teng- (“to think, feel, know”).
Cognate with Scots think, thynk (“to think”), North Frisian teenk, taanke, tanke, tånke (“to think”), Saterland Frisian toanke (“to think”), West Frisian tinke (“to think”), Dutch denken, dinken (“to think”), Afrikaans dink (“to think”), Low German denken, dinken (“to think”), German denken (“to think”), Danish tænke (“to think”), Swedish tänka (“to think”), Norwegian Bokmål tenke (“to think”), Norwegian Nynorsk tenkja (“to think”), Icelandic þekkja (“to know, recognise, identify, perceive”), Latin tongeō (“know”).

Zinnen

What do you think of him ?

Wat vind je van hem?

Oh , I think you are right .

Oh, ik denk dat je gelijk hebt.

I will think about what to buy .

Ik zal nadenken over wat ik moet kopen.

However , I do not think it is impossible .

I think it was last Thursday , but I am not sure .

Ik denk dat het afgelopen donderdag was, maar ik weet het niet zeker.

I think we can do better after the boat sails .

Ik denk dat we het beter kunnen doen nadat de boot zeilt.