shrink

Betekenis (Engels)

Verb

1. (transitive) To cause to become smaller.
2. (intransitive) To become smaller; to contract.
3. (intransitive) To cower or flinch.
4. (transitive) To draw back; to withdraw.
5. (figuratively, intransitive) To withdraw or retire, as from danger.
6. (intransitive) To move back or away, especially because of fear or disgust.

Noun

1. Shrinkage; contraction; recoil.
2. (derogatory, slang, sometimes) A psychiatrist or psychotherapist.
3. (uncountable) Loss of inventory, for example due to shoplifting or not selling items before their expiration date.

Concepten

verminderen

inkorten

reduceren

verlagen

krimpen

psychiater

ineenkrimpen

verschrompelen

ineenkronkelen

zielknijper

slinken

bekorten

zielenknijper

verkorten

afdraaien

afkorten

afnemen

ineenschrompelen

inkrimpen

afgeven op

kleineren

kleiner worden

kleinmaken

herleiden

laten zakken

neerhalen

neerlaten

excerperen

een streep trekken

resumeren

ruïneren

samentrekken

samenvatten

beperken

strijken

te gronde richten

ten val brengen

trekken

vellen

verderven

vereenvoudigen

verkleinen

afbreken

beknotten

begrenzen

vernederen

verootmoedigen

aflaten

zetten

afkammen

Synoniemen

contract

reduce

shrivel

diminish

decrease

shorten

flinch

lessen

dwindle

recoil

cringe

become smaller

wrinkle

cower

abridge

wince

psychiatrist

wither

compress

subside

become small

draw back

quail

abbreviate

draw

squinch

tighten

scale down

huddle

deflate

decline

hesitate

funk

lower

head-shrinker

curtail

ease

crumple

drop

wilt

withdraw

shudder

blench

bend

condense

retract

sag

collapse

parch

make smaller

Vertalingen

schrumpfen

diminuer

encolher

encogerse

encoger

diminuire

mermar

restringersi

abnehmen

rétrécir

azalmak

einlaufen

menguar

diminuir

azaltmak

Uitgesproken als (IPA)

/ˈʃɹɪŋk/

Etymologie (Engels)

Overgenomen van Middelengels: schrynken

Overgenomen van Oudengels: sċrincan

Verwant aan Nederlands: schrinken

In summary

From Middle English schrynken, from Old English sċrincan, from Proto-Germanic *skrinkwaną. Cognate with Dutch schrinken (“to shrink”).
The sense “psychologist, psychotherapist” is a clipping of head-shrinker.