Blick

Betekenis

1. (masculine,strong) glance, look
2. (masculine,strong) view

Geslacht

♂️ Mannelijk

Uitgesproken als (IPA)

[blɪk]

Etymologie

From Middle High German blic, from Old High German blik, from Proto-Germanic *blikaz, *blikkaz (“shine, appearance, look; metal”), from Proto-Indo-European *bʰleyg-, from *bʰel- (“to shine”).
Cognate with Dutch blik (“look, glance”), Danish blik (“look, glance; tin”), Icelandic blik (“gleam, shine”), Old English blice (“an exposure, manifestation”). More at blick.

Zinnen

Die klugen Jungfrauen richten ihren Blick auf die Kirche .

De slimme maagden kijken naar de kerk.

Ich muss mal wieder zum Frisör , bekundete Lars selbstkritisch nach einem Blick in den Spiegel .

Ik moet weer naar de kapper gaan, zei Lars zelf critisch na een blik in de spiegel.