geloof

Reikšmė

Noun

1. (neuter) belief, conviction
2. (neuter) faith, religion

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,singular) inflection of geloven:
2. (form-of,indicative,present,second-person,singular) inflection of geloven:
3. (form-of,imperative) inflection of geloven:

Tariama kaip (IPA)

/ɣəˈloːf/

Etimologija

From earlier gelove, from Middle Dutch gelôve, from Old Dutch gilōvo, from Proto-Germanic *galaubô.

Sakiniai

Ik geloof dat we niet genoeg doen , en niet wat nodig is .

Manau, kad mes nedarome pakankamai, o ne tai, ko reikia.

Ik geloof niet dat dit iets zal veranderen .

Netikiu, kad tai ką nors pakeis.

Ik geloof dat er sprake is van een misverstand .

Manau, kad yra nesusipratimas.

Ik geloof niet dat er problemen uit zullen voortvloeien .

Aš netikiu, kad iškils problemos.

Ik geloof dat dit een belangrijke vrijhandelsovereenkomst is .

Manau, kad tai yra svarbus laisvosios prekybos susitarimas.

Daarom geloof ik dat wij heel oplettend , waakzaam en duidelijk moeten zijn .

Štai kodėl aš tikiu, kad turime būti labai dėmesingi, budrūs ir aiškūs.

Ik geloof daarom dat het handhaven van melkquota van cruciaal belang is .

Todėl manau, kad labai svarbu išlaikyti pieno kvotas.