had

Senso (Inglese)

singular past indicative of hebben

hebben

1. (transitive) to have, to possess, own, hold
2. (transitive) to be afflicted with a disease
3. (auxiliary) Used to form the perfect tense of the active voice of most verbs, together with a past participle.
4. (auxiliary) must, to be obliged to, to be to

Per saperne di più

Pronunciato come (IPA)

/ɦɑt/

Frasi

Hij had slechte bedoelingen .

Aveva cattive intenzioni.

De wetenschapper had zijn eerste onderzoek gepubliceerd .

Lo scienziato aveva pubblicato il suo primo studio.

De politie onderzoekt momenteel nog waar hij zijn vaste verblijfplaats had .

La polizia sta attualmente indagando dove aveva il suo luogo di residenza permanente.

Hij had een depressie en was suïcidaal .

Aveva una depressione ed era suicida.

Hij was voorwaardelijk vrij maar nadat hij zich misdragen had moest hij terug naar de gevangenis .

Era condizionalmente libero, ma dopo che si era comportato male doveva tornare in prigione.

De pers had zich in Den Haag verzameld voor een persconferentie .

La stampa si era radunata nell'Aia per una conferenza stampa.