bezit

Signification (Anglais)

Noun

1. (neuter,uncountable) possession
2. (neuter,uncountable) possession, belonging
3. (neuter,uncountable) assets

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,second-person,singular,third-person) inflection of bezitten:
2. (form-of,imperative) inflection of bezitten:

Concepts

possession

propriété

bien

👍

avantage

avoir

bénéfice

actif

proprieté

préciput

bienfait

biens

intérêt

actifs

affaires

fortune

Synonymes

eigendom

goed

👍

bezitting

vermogen

actief

bedrijvende vorm

tegoed

bezittingen

plus

pluspunt

profijt

prooi

voordeel

winst

have

ejgendom

activa

baat

benefiet

boerderij

eigendomsrecht

erf

fortuin

🍀

Coupé comme

be‧zit

Prononcé comme (IPA)

/bəˈzɪt/

Étymologie (Anglais)

From Middle Dutch besit. Equivalent to a deverbal from bezitten.

Phrases

De eigenaar van die villa in Frankrijk bezit ook nog twee kastelen .

Le propriétaire de cette villa en France a également deux châteaux.