uitmaken

Εννοια (Αγγλικός)

1. (intransitive) to matter (only in third-person singular)
2. (transitive) to decide, determine
3. (transitive) to make up, to constitute
4. (transitive) to insultingly qualify

Έννοιες

δεν πειράζει

Συνώνυμα

besluiten

afmaken

beëindigen

🔚

beslissen

afsluiten

voleindigen

doven

zich voornemen

blussen

elimineren

verwijderen

uitdoven

uitdoen

opdoeken

uitblussen

wegdoen

afschaffen

vormen

ophouden

uitscheiden

opheffen

stoppen

🛑

wijken

afgelasten

aflaten

aflopen

afwikkelen

annuleren

doorhalen

doorstrepen

een streep halen door

eindigen

🔚

liquideren

ontbinden

schrappen

solveren

tenietdoen

terugnemen

uitgaan

uitlopen

uitraken

uitroeien

verdelgen

verlopen

laat maar

arbitreren

uitblazen

ten einde lopen

iets op tegen hebben

uitschelden

Μεταφράσεις

beschließen

auslöschen

éteindre

extinguir

entscheiden

beenden

endigen

beendigen

terminate

erledigen

dämpfen

enden

🔚

decide

abschaffen

beseitigen

Προφέρεται ως (IPA)

/ˈœy̯tˌmaː.kə(n)/

Ετυμολογία (Αγγλικός)

Κληρονομήθηκε από Μέσα Ολλανδικά: utemaken

In summary

From Middle Dutch utemaken. Equivalent to uit (“out”) + maken (“to make”).