aflopen

Εννοια (Αγγλικός)

1. (transitive) to walk down
2. (intransitive) to incline
3. (intransitive) to expire
4. (intransitive) to end, to come to an end

Συνώνυμα

eindigen

🔚

beieren

🔉

kleppen

ophouden

galmen

luiden

🔉

voltooien

schalmen

verlopen

afmaken

hellen

gaan door

zich bukken

beëindigen

🔚

uitgaan

overhellen

buigen

uitlopen

doorgaan

afleggen

afsluiten

uitraken

beeindigen

neerkomen

ten einde lopen

bedaren

zegevieren

😤

opduikelen

putten uit

winnen

wippen

voltooid worden

uitmaken

uitgraven

doodmaken

rooien

afronden

overwinnen

verstrijken

opgraven

kleinmaken

delven

kalmeren

bevangen

geruststellen

ombrengen

🔪🩸👤

besluiten

overgaan

voleindigen

gaan

Μεταφράσεις

schallen

🔉

finir

durchgehen

läuten

💍

expire

abattre

hängen

hallen

hindurchgehen

klingen

💍

durchqueren

tönen

peal

stoop

pencher

Προφέρεται ως (IPA)

/ˈɑfloːpə(n)/

Ετυμολογία (Αγγλικός)

Κληρονομήθηκε από Μέσα Ολλανδικά: aflopen

In summary

From Middle Dutch aflopen. Equivalent to af + lopen.