leren

Significat

Verb

1. (intransitive,transitive) to learn, to study
2. (transitive) to teach

Noun

plural of leer

Adj

made of leather

Amb guionet com

le‧ren

Pronunciat com a (IPA)

/ˈleːrə(n)/

Etimologia

From Middle Dutch leren, from Old Dutch lēren, from Proto-West Germanic *laiʀijan, from Proto-Germanic *laizijaną.

Sents

Die nieuwe leren jas staat hem goed .

That new leather jacket looks good on him.

Een nieuwe taal leren is niet gemakkelijk .

Learning a new language is not easy.

Dat is de les die we van deze crisis moeten leren .

That must be the lesson that we draw from this crisis.

Toen ik klein was heb ik leren zwemmen in het zwembad .

When I was little, I learned to swim in the pool.

Ze leren dit jaar van alles over de revolutie in Rusland .

They are learning all about the revolution in Russia this year.

Ook anderen moeten echter lessen leren uit deze crisis .

Others have lessons to learn as well.

Als kind hadden zijn ouders hem leren schaatsen .

As a child, his parents had taught him to skate.

Je kan een cursus volgen om te leren vliegen met een helikopter .

You can take a course to learn to fly a helicopter.