pot

Betekenis (Engels)

Noun

1. (masculine) jar, pot, solid container
2. (Belgium, masculine) cooking pot
3. (masculine) kitty or pool (where stakes, etc., are centralized)
4. (Netherlands, masculine, vulgar) loo, crapper (toilet)

Verb

1. (first-person, form-of, indicative, present, second-person, singular, third-person) inflection of potten:
2. (form-of, imperative) inflection of potten:

potten

• Verb
• Noun

Lees meer

Sinonieme

vat

doos

📦

koker

bak

foedraal

zak

korf

🧺

etui

pan

vaas

kan

pul

krat

kruik

urn

fles

emmer

🪣

kist

📦

schouw

veerboot

veerpont

overzetboot

pont

⛴️

pontveer

schrijn

kamerpot

blikje

bloempot

busje

kuip

nachtspiegel

pispot

po

teil

tobbe

toilet

🚽

container

laadbak

laadkist

waterpot

Vertalings

pot

vaso

Topf

container

Behälter

pot

olla

vasilha

vessel

Vase

Krug

baquet

vase

jar

🫙

jug

Uitgespreek as (IPA)

/pɔt/

Etimologie (Engels)

Geërf van Middle Dutch: pot

Geërf van Old Dutch: pot

Geërf van Frankish: *pott

Verwante met Engels: pot

In summary

From Middle Dutch pot, from Old Dutch pot, from Frankish *pott, from Proto-Germanic *puttaz (“pot”). Cognate with English pot (“pot”).

Sinne

Op het balkon stond een pot met bloemen .

There was a pot of flowers on the balcony.