bouwen

Betekenis (Engels)

1. (transitive) to build, to construct
2. (dialectal,transitive) to cultivate, to till

Sinonieme

aanleggen

construeren

maken

opbouwen

bouw

aanmaken

doen

fitten

uitvoeren

timmeren

uitbrengen

bedrijven

installeren

uitrichten

stoppen

🛑

zetten

zitten

🪑

leggen

oprichten

optrekken

plaatsen

poseren

situeren

stationeren

steken

stellen

opbouw

inrichten

opzetten

produceren

stelling

stichten

teweegbrengen

veroorzaken

aanleg

Koppelteken as

bou‧wen

Uitgespreek as (IPA)

/ˈbɑu̯ə(n)/

Etimologie (Engels)

From Middle Dutch bouwen, from Old Dutch buwan, from Proto-West Germanic *būan, from Proto-Germanic *būaną.

Sinne

Om een eigen computer te bouwen moet je het een en ander uitzoeken .

To build your own computer, you have to figure things out.

Niet in overstromingsgebieden bouwen .

Do not build on flood plains.

Je mag daar niet bouwen want het is geclassificeerd als landbouwgrond .

You are not allowed to build there because it is classified as agricultural land.