sê...
Ik Voornaamwoord excuseer Werkwoord mij Voornaamwoord bij voorbaat dat Ondergeskikte voegwoord ik Voornaamwoord u Voornaamwoord op 🆙 Aanneming dat Bepaler tijdstip Selfstandige naamwoord zal Hulp moeten Hulp verlaten Werkwoord .
Voornaamwoord
Werkwoord
Voornaamwoord
Ondergeskikte voegwoord
Voornaamwoord
Voornaamwoord
🆙
Aanneming
Bepaler
Selfstandige naamwoord
Hulp
Hulp
Werkwoord
I apologise in advance for having to leave at that time. I apologise in advance for having to leave at that time.
Woorde en sinne
excuseer
- inflection of excuseren: ## first-person singular present indicative ## imperative
- inflection of excuseren: ## first-person singular present indicative ## imperative
bij voorbaat
beforehand
ik
I (first-person singular personal pronoun)
🆙
op
-
- up
- onto, up onto
- Used in separative verbs meaning “to go away” with rude connotations.
dat
-
that (neuter); referring to a thing or a person further away.
moeten
- to be necessary, to be required
- to have to, must
- should, be meant to, be supposed to
- to have to go, to need to go, must go
- (informal) to need to go to the toilet
bij
-
- at, with
- by, close to
- to, towards
- (obsolete) by, through, by means of, through the action or presence of
mij
objective form of ik (“I”): me