vraag

Oznaczający

Noun

1. (countable,feminine) question, query
2. (countable,feminine) question, issue, problem
3. (countable,feminine) interrogative, question (sentence form formulating a query)
4. (feminine,uncountable) demand

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,singular) inflection of vragen:
2. (form-of,indicative,present,second-person,singular) inflection of vragen:
3. (form-of,imperative) inflection of vragen:

Wymawiane jako (IPA)

/vraːx/

Etymologia

From Middle Dutch vrage, from Old Dutch *frāga, from Proto-West Germanic *frāgu, from Proto-Germanic *frēgō, from Proto-Indo-European *preḱ-.

Zdania

De vraag is hoe daar wat aan te doen .

Ladies and gentlemen, I urge you to consider how to overcome that obstacle.

De vraag is hoe wij hiermee om moeten gaan .

The question is how we should deal with this.

Is dat nu een serieuze vraag ?

Is that a serious question?”

De prijs is gebaseerd op vraag en aanbod .

The price is based on supply and demand.

Mijn vraag is recht voor de raap .

The question is straightforward.

De vraag is hoe deze plannen in werking moeten worden gezet .

I feel the crucial issue is how we implement these plans.

Het slechte nieuws is dat ik een aanvullende vraag heb .

The bad news is that I have a supplementary question I should like to put to you.

Daarom vraag ik u om deze richtlijn en dit compromis te steunen .

I would therefore ask you to support this directive and this compromise.