prijs

Oznaczający

Noun

1. (masculine) price, fare, charge
2. (masculine) price, price tag, price ticket
3. (masculine) prize, award, trophy
4. (masculine) reward, prize
5. (masculine) praise, act of praising

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,singular) inflection of prijzen:
2. (form-of,indicative,present,second-person,singular) inflection of prijzen:
3. (form-of,imperative) inflection of prijzen:

Wymawiane jako (IPA)

/prɛi̯s/

Etymologia

From Middle Dutch prijs, prise, from Old French pris, preis, from Latin pretium (“worth, price, money spent, wages, reward”).

Zdania

Ik zou dat echt op prijs stellen .

I really do ask that of you.

En waarom verkopen wij tegen een andere prijs ?

Why do we sell at different prices?

Je moet nog wel iets zakken in prijs .

You still have to lower the price.

De prijs is gebaseerd op vraag en aanbod .

The price is based on supply and demand.

Iedereen vroeg zich af hoe hij de televisies voor die prijs kon aanbieden .

Everyone wondered how he could offer the televisions for that price.