handel

Oznaczający

Noun

1. (masculine,uncountable) trade (activity of trading)
2. (masculine,uncountable) business, company (commercial entity)
3. (masculine,uncountable) shop, store (merchant's business)
4. (masculine,uncountable) goods, things
5. (masculine,uncountable) any collective or collection; stuff, lot, crowd, whole shebang

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,singular) inflection of handelen:
2. (form-of,indicative,present,second-person,singular) inflection of handelen:
3. (form-of,imperative) inflection of handelen:

Łączone jako

han‧del

Wymawiane jako (IPA)

/ˈɦɑn.dəl/

Etymologia

Deverbal of handelen. First attested in the 16th c.

Zdania

In feite is handel niet mogelijk als er geen vertrouwen is .

In fact, there can be no trade without confidence.

Maar we weten ook dat handel alleen onvoldoende is .

We also know, however, that trade on its own is not enough.

De euro vereenvoudigt de handel over de grenzen .

The euro simplifies cross-border trade.

Dit leidt tot prijsverstoringen en belemmeringen voor de handel .

This leads to distortion of prices and obstacles to trade.