vaart

Betekenis (Engels)

Noun

1. (feminine) trip, voyage (by boat)
2. (feminine) speed, momentum, rate
3. (feminine) canal, waterway
4. (feminine) navigation, trade

Verb

1. (form-of,indicative,present,second-person,singular,third-person) inflection of varen:
2. (archaic,form-of,imperative,plural) inflection of varen:

Concepten

vaart

snelheid

spoed

vlugheid

kanaal

tempo

gezwindheid

gracht

rapheid

haast

haastigheid

ijl

reis

gang

radheid

aanblik

aanzien

air

schijn

uiterlijk

verschijning

voorkomen

varen

tocht

levendigheid

opgewektheid

zin

trip

inrit

oprit

vaarweg

waterweg

Uitgesproken als (IPA)

/vaːrt/

Etymologie (Engels)

From Middle Dutch vāert, from Old Dutch farth, fard, from Proto-West Germanic *fardi, from Proto-Germanic *fardiz. Equivalent to varen (“to travel by boat”) + -t (“verbal noun”).