stapel

Betekenis (Engels)

Noun

1. (masculine) pile
2. (archaic, masculine) basis, foundation, pedestal
3. (historical, masculine) stockpile, stock
4. (masculine) sound post

Verb

1. (first-person, form-of, indicative, present, singular) inflection of stapelen:
2. (form-of, indicative, present, second-person, singular) inflection of stapelen:
3. (form-of, imperative) inflection of stapelen:

stapelen

1. (transitive) to pile, to stack
2. (Netherlands, intransitive) to complete multiple tracks/variants of education at the same educational level (i.e. at secondary or tertiary education)

Lees verder

Synoniemen

hoop

boel

menigte

massa

schare

drom

tas

troep

gek

dol

uitzinnig

dolzinnig

waanzinnig

krankzinnig

abnormaal

aberrant

afdwalend

onzinnig

afwijkend

zinloos

zinledig

ophoging

bult

heuvel

moker

run

smeedhamer

smidshamer

toeloop

veel

voorhamer

zot

aandrang

Vertalingen

Stapel

pile

Haufen

stack

pilha

pile

Menge

heap

irre

accumulation

multitude

toll

pila

verrückt

mass

Uitgesproken als (IPA)

/ˈstaː.pəl/

Etymologie (Engels)

Overgenomen van Middelnederlands: stapel

Overgenomen van Old Dutch: stapal

In summary

From Middle Dutch stapel, from Old Dutch stapal, from Proto-West Germanic *stapul, from Proto-Germanic *stapulaz. Doublet of etappe.