kort

Betekenis

Adj

short

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,second-person,singular,third-person) inflection of korten:
2. (form-of,imperative) inflection of korten:

Uitgesproken als (IPA)

/kɔrt/

Etymologie

Inherited from Middle Dutch cort, from Old Dutch kurt, from Proto-West Germanic *kurt.

Zinnen

Ik zal proberen het kort te houden .

I will try to be reasonably brief.

Ze was te kort om over het hek heen te kijken .

She was too short to look over the fence.

Kan dat in het kort even bij de volgende gelegenheid ?

I will be brief, when I get the next opportunity.

Vervolgens zou ik nog kort iets willen zeggen over de crisis .

Next, I would just like to say a few words about the crisis.

Ik zal kort op drie punten ingaan .

I shall briefly mention three of them.

Kunnen we hier even stoppen voor een kort toiletbezoek?

Can we stop here for a short visit to the toilet?

Ik denk dat we kort moeten recapituleren hoe we tot dit punt zijn gekomen .

I think we should remember briefly how we come to be here.

Ik zal u in het kort nog eens de actiepunten van het programma noemen .

I should like to remind you briefly of the main features of this programme.