groeien

Betekenis (Engels)

1. (intransitive) to grow physically
2. (intransitive) to increase

Synoniemen

toenemen

wassen

🧽

aanwassen

stijgen

gedijen

aangroeien

nasynchroniseren

verhogen

opkomen

verdubbelen

vegeteren

vooruitkomen

vooruitgaan

vermeerderen

zich uitbreiden

zich verdikken

meer gaan betalen

opslag geven

cumuleren

langer worden

aandikken

spijt hebben

aanzwellen

dik worden

groter worden

kweken

opeenhopen

opgroeien

oplopen

opstapelen

uitbouwen

uitbreiden

verdikken

vergroten

Met koppelteken als

groei‧en

Uitgesproken als (IPA)

/ˈɣrui̯ə(n)/

Etymologie (Engels)

From Middle Dutch groeyen, from Old Dutch gruoien, from Proto-Germanic *grōaną, from Proto-Indo-European *gʰreh₁- (“to grow, become green”). Cognate with English grow.

Zinnen

Aardappelen groeien onder de grond .

Potatoes grow underground.

De ramp kan groeien en escaleren .

This disaster could escalate.