groeien

Betekenis (Engels)

1. (intransitive) to grow physically
2. (intransitive) to increase

Concepten

groeien

toenemen

wassen

aanwassen

aangroeien

gedijen

stijgen

verhogen

nasynchroniseren

verdubbelen

vegeteren

opkomen

vooruitgaan

vooruitkomen

meer gaan betalen

opslag geven

uitbouwen

uitbreiden

vergroten

vermeerderen

groter worden

aandikken

dik worden

verdikken

zich verdikken

aanzwellen

langer worden

kweken

opgroeien

spijt hebben

zich uitbreiden

cumuleren

opeenhopen

opstapelen

oplopen

Met koppelteken als

groei‧en

Uitgesproken als (IPA)

/ˈɣrui̯ə(n)/

Etymologie (Engels)

From Middle Dutch groeyen, from Old Dutch gruoien, from Proto-Germanic *grōaną, from Proto-Indo-European *gʰreh₁- (“to grow, become green”). Cognate with English grow.

Zinnen

Aardappelen groeien onder de grond .

Potatoes grow underground.

De ramp kan groeien en escaleren .

This disaster could escalate.