bouw

Betekenis

Noun

1. (masculine,uncountable) construction of buildings
2. (masculine,uncountable) construction of contraptions, such as machines
3. (masculine,uncountable) built, structural design
4. (archaic,dialectal,masculine,uncountable) cultivation and extraction (still in many compounds), tillage

Verb

1. (first-person,form-of,indicative,present,singular) inflection of bouwen:
2. (form-of,indicative,present,second-person,singular) inflection of bouwen:
3. (form-of,imperative) inflection of bouwen:

Uitgesproken als (IPA)

/bɑu̯/

Etymologie

From Middle Dutch bouw.

Zinnen

Hij kon amper iets bijdragen aan de bouw van zijn nieuwe woning .

He could hardly contribute anything to the construction of his new home.