jauge

Betekenis (Engels)

Noun

1. (feminine) gauge
2. (feminine) capacity

Verb

1. (first-person, form-of, indicative, present, singular, subjunctive, third-person) inflection of jauger:
2. (form-of, imperative, second-person, singular) inflection of jauger:

Concepten

waterverplaatsing

meetstok

peilstok

Synoniemen

calibre

détecteur

capteur

Vertalingen

gauge

indicatore

dipstick

capacity

gage

çap

tonnage

Manometer

asta di livello

Tonnengehalt

Schauglas

Eichmaß

Messgefäß

Mess-Stab

Einschlaggrube

Uitgesproken als (IPA)

/ʒoʒ/

Etymologie (Engels)

Overgenomen van Middelfrans: jauge

Overgenomen van Oudfrans: jauge

Verwant aan Oudhoogduits: galgo

Verwant aan Old Frisian: galga

Verwant aan Oudengels: ġealga

Verwant aan Oudnoors: galgi

Verwant aan Oudnoors: gelgja

In summary

Inherited from Middle French jauge, from Old French jauge (“gauging rod”), from Frankish *galgā, *galgō (“measuring rod, pole”), from Proto-Germanic *galgô (“pole, stake, cross”), from Proto-Indo-European *ǵʰalgʰ-, *ǵʰalg- (“long switch, rod, shaft, pole, perch”). Cognate with Old High German galgo, Old Frisian galga, Old English ġealga (“cross-beam, gallows”), Old Norse galgi (“cross-beam, gallows”), Old Norse gelgja (“pole, perch”).