formar

Betekenis

1. (transitive) to form, to create
2. (transitive) to train, to educate
3. (transitive) to make up, to constitute
4. (intransitive) to line up (to get in a line)

Met koppelteken als

for‧mar

Uitgesproken als (IPA)

/foɾˈmaɾ/

Etymologie

Learned borrowing from Latin formāre.

Zinnen

Se alimenta de semillas , insectos y frutos , y puede formar parejas o grupos reducidos .

Het voedt zich met zaden, insecten en fruit en kan paren of kleine groepen vormen.

Así , el antiguo ducado de Wei pasó a formar parte del reino de Wei.

Zo werd het oude hertogdom van Wei onderdeel van Wei's koninkrijk.