ciclo

Betekenis

Noun

1. (masculine) cycle
2. (masculine) series
3. (masculine) period

Verb

first-person singular present indicative of ciclar

Met koppelteken als

ci‧clo

Uitgesproken als (IPA)

/ˈθiklo/

Etymologie

Borrowed from Late Latin cyclus (“cycle”), from Ancient Greek κύκλος (kúklos, “circle”). Doublet of chakra.

Zinnen

Entras en este ciclo de zorra ".

U komt in deze Zorra -cyclus. "

Su ciclo vital es muy rápido y está perfectamente adaptado a la sequía .

De levenscyclus is erg snel en is perfect aangepast aan droogte.

Comenzaba así un nuevo ciclo en la carrera de Nami.

Zo begon een nieuwe cyclus in de carrière van Nami.

Cumplen un rol importante en la maduración sexual y el ciclo sexual femenino .

Ze vervullen een belangrijke rol in seksuele rijping en de vrouwelijke seksuele cyclus.