perform

Betekenis (Engels)

1. To do (something); to execute.
2. To exhibit an expected pattern of behavior; to function; to work.
3. To exhibit an expected pattern of behavior; to function; to work.
4. To act in a way set forth in a contract.
5. To act in a way set forth in a contract.
6. To do (something) in front of an audience, such as acting or music, often in order to entertain.
7. To behave theatrically so as to give the impression of (a quality, character trait, etc.); to feign.
8. Of a social actor, to behave in certain ways.
9. Of a social actor, to behave in certain ways.

Concepten

uitvoeren

verrichten

spelen

nakomen

naleven

vervullen

voltrekken

vertonen

opdagen

opdraven

doen

aanbieden

indienen

presenteren

voorstellen

uitrichten

te voorschijn komen

uitkomen

verschijnen

aanmaken

bedrijven

maken

uitbrengen

betuigen

volbrengen

functioneren

het doen

in zijn werk gaan

werken

acteren

voorspelen

gaan staan

opstaan

ingaan

binnengaan

binnenlopen

optreden

cadeau geven

offeren

opofferen

schenken

te koop aanbieden

bewerkstelligen

doorvoeren

realiseren

tot stand brengen

verwerkelijken

verwezenlijken

assureren

behoeden

beloven

beschermen

beveiligen

borg staan voor

garanderen

in veiligheid brengen

sponsoren

toezeggen

uitloven

veilig stellen

verzeggen

verzekeren

vrijwaren

waarborgen

klaren

voltooien

agioteren

speculeren

aanvullen

bijwerken

completeren

dempen

invullen

spekken

stoppen

supplementeren

voleinden

volmaken

volschenken

vullen

beschrijven

opperen

staan voor

uitdrukken

uiten

uitspreken

vertegenwoordigen

verwoorden

laten

laten doen

bedrijven

te voorschijn komen

verschijnen

opvoeren

begaan

dienen

executeren

figureren

implementeren

uitstallen

Met koppelteken als

per‧form

Uitgesproken als (IPA)

/pəˈfɔːm/

Etymologie (Engels)

From Middle English performen, parfournen (“to perform”), from Anglo-Norman performer, parfourmer, alteration of Old French parfornir, parfurnir (“to complete, accomplish, perform”), from par- + fornir, furnir (“to accomplish, furnish”), from Frankish *frummjan (“to accomplish, furnish”), from Proto-Germanic *frumjaną, *framjaną (“to further, promote”), from Proto-Indo-European *promo- (“in front, forth”), *per- (“forward, out”). Cognate with Old High German frummen (“to do, execute, accomplish, provide”), Old Saxon frummian (“to perform, promote”), Old English fremman (“to perform, execute, carry out, accomplish”), Gothic 𐍆𐍂𐌿𐌼𐌾𐌰𐌽 (frumjan, “to promote, accomplish”). See also frame, from. Modernly, rather than Proto-Germanic *frumjaną, associated with Latin formō, analyzable as per- + form.