stürzen

Betekenis (Engels)

1. (intransitive,weak) to fall down, to drop, to tumble
2. (intransitive,weak) to dash, to rush, to sprint to something
3. (intransitive,weak) to drop off steeply
4. (transitive,weak) to throw, to hurl
5. (transitive,weak) to upturn
6. (transitive,weak) to overthrow, to oust, to dethrone
7. (colloquial,reflexive,weak) to plunge, to dive, to throw oneself [with auf (+ accusative) ‘into something’]

Concepten

omverwerpen

mieteren

storten

kelderen

omlaagschieten

tuimelen

verstoren

verwarren

kantelen

omgooien

omkeren

omvergooien

ten val brengen

dalen

landen

neerstrijken

zakken

vallen

zich naar beneden werpen

lopen

Met koppelteken als

stür‧zen

Uitgesproken als (IPA)

/ˈʃtyʁtsən/

Etymologie (Engels)

From Middle High German stürzen, from Old High German sturzen, from Proto-West Germanic *sturtijan. See also the doublet starten, descended from the same source. Compare English start.

Zinnen

Ein Matrose hängt in der Takelage und droht zu stürzen .

Een zeeman hangt in het tuigage en dreigt te vallen.