dicht

Betekenis (Engels)

Adj

1. thick, tight, dense
2. impermeable, sealed, shut, locked (preventing passage or entrance)
3. close
4. (colloquial) tight, intoxicated

Adv

closely

Verb

1. (form-of,imperative,singular) singular imperative of dichten
2. (colloquial,first-person,form-of,present,singular) first-person singular present of dichten

Concepten

dicht

dik

gebonden

compact

lekvrij

lijvig

nabij

dichtbij

opeengepakt

intens

beschonken

bezopen

blauw

dronken

zat

dichte

dichtopeengepakt

dichtopeengepakte

Uitgesproken als (IPA)

/dɪçt/

Etymologie (Engels)

From Middle High German dīchte, from Old High German *dīhti, from Proto-West Germanic *þį̄ht(ī), from Proto-Germanic *þinhtaz.
The modern vocalism is from Middle Low German dicht(e) with Low German shortening before -cht (compare German leicht and German Low German licht). The expected form deicht is attested in early modern German. Cognate with Dutch dicht, English tight.

Zinnen

Die Stadt liegt im dicht besiedelten Gürtel von Vororten um Detroit.

De stad bevindt zich in de dichtbevolkte riem van buitenwijken rond Detroit.