Stuhl

Betekenis (Engels)

1. (masculine,strong) a chair (to sit on)
2. (masculine,strong) a chair (professorship)
3. (euphemistic,mainly,masculine,strong) feces, stool

Concepten

stoel

🪑

zetel

🪑

stoelgang

faeces

belegering

beleg

zitting

drievoet

crapaud

wortelkluit

excrementen

bril

drek

ontlasting

taboeret

uitwerpselen

Synoniemen

Sitz

💺

Sessel

Kot

Exkrement

Hocker

Schemel

Stuhlgang

Platz

Ausscheidung

Exkret

Kacke

Scheiße

Fäzes

Fäkalien

Bank

Sattel

Haufen

Sitzplatz

💺

Stühle

Thron

Vorsitzender

Wurst

Aa

Hauptsitz

Bergère

Sitzgelegenheit

💺

Fäkalie

Sitzfläche

Parlamentssitz

Losung

Arbeitshocker

Exkremente

Ehrenplatz

Belagerung

Dialecten

Basel-Landschaft

daaberettli

Basel-Landschaft

hogger

Basel-Landschaft

sässel

Basel-Landschaft

schabälle

Basel-Landschaft

stabälle

Basel-Landschaft

stuel

Gegevens verstrekt door: Deutsch-Schweizerdeutsches Wörterbuch

Uitgesproken als (IPA)

/ʃtuːl/

Etymologie (Engels)

Overgenomen van Middelhoogduits: stuol

Overgenomen van Oudhoogduits: stuol

Verwant aan Nederlands: stoel

Verwant aan Engels: stool

Verwant aan Zweeds: stol

In summary

From Middle High German stuol, from Old High German stuol, from Proto-West Germanic *stōl.
Cognate with Dutch stoel, English stool, Swedish stol; ultimately from Proto-Indo-European *steh₂- and thus related to stehen.

Zinnen

Der Stuhl hatte bereits zu dieser Zeit den Kultstatus erreicht .

De stoel had op dat moment al een cultstatus bereikt.